poëzieblog

Alwyn Roux

om met woorde te vlechten over pa en de dood

Voor de jonge academicus en debuterende dichter Alwyn Roux is het instrument waar hij mee werkt de belangrijkste. In zijn kersverse bundel Weerskyn kom je woorden tegen in verschillende dichtvormen, woorden over zijn eigen twijfels met betrekking tot dichters of veronderstelde dichters en woorden geïnspireerd door erkende dichters. Dat vormt samen de dikste vlecht in deze bundel. In het openingsgedicht Teken op p.9 wordt onzekerheid over wat hij heeft gehoord ingekleed door vogelzang. Zijn de vogels metaforen voor dichters? Wat heeft deze dichter gehoord?

Teken 

Die dag toe die voëls gesing en heimlik vermom as voëls
gesing het, vanuit die uur wat lank nie vlug nie;
’n digtersfluit wat eendag gebly het en vermomde voëls
as voëls besing het soos vlerk en tong die onbewese
voorspel tot die lied gedryf het, vermoedelik geskrywe
in weerklank van drome en verlange. 

In sy bed geklim al reisende na ’n speelse dood
met allenigheid as meester; noudat die voëls ophou sing
en die nag gelag en vermom het. Dit wat digters om woorde
soek na geheime en digter sluit. Wat bly oor van voëls
in nabootsing? Ek seël die woorde dig en droom
van voëls wat kennelik vermom as voëls gesing het.

Niet alleen vogels, maar ook de hond wordt voor Roux een vehikel van dichterschap. De titel van het volgende gedicht kietelt mijn geheugen. Ik herinner me een gedicht van Antjie Krog. In digter wordende beschrijft Krog het ontstaansproces van een gedicht. Hoe “om op ’n oggend wakker te word binne-in klank” en hoe ze knielt boven haar ambacht met woorden. Bij Roux ligt het anders. Hij moet op p. 19 eerst blaffen naar de vogels  – de echte of valse dichters – voor hij aan de slag kan gaan met zijn eigen gedichten: als waarschuwing of als aankondiging.

Wordende hond  

Die strand was winderig vandag.
By die rotse ’n hengelaar.
Sy vrou lees boek waar sy sit
op ’n palstiekstoel in ’n reënjas.

Die middag speel voor my af.
Die sonlig bykans wit.
Ek beweeg, sien uit die hoek van my oog bamboes uitspoel
en honde agter voëls aan draf.

Ek beweeg met spoed
met een oog toe.
Ek maak my mond oop
en blaf vir voëls.

Als letterkundige leest Roux veel dichters. Zijn vergelijkende studie Breyten Breytenbach – Lucebert bracht hem in 2010 naar Tilburg. In een e-mail wisseling schrijft Roux wat zijn favoriete gedicht van Lucebert is: er is alles in de wereld het is alles. Het volgende gedicht met adem als thema (tijdens coronatijd geschreven) vertoont vooral overeenkomsten in vorm. Het aantal strofes en regels in de twee gedichten stemmen overeen. Ook de regels “’n asemteug is lewe is asem” van Roux en “er is alles in de wereld het is alles” van Lucebert herhalen op precies dezelfde plekken. Het is de uiteenzetting van de woorden “asem / in en uit is lewe / asem” aan het eind die bevestigt dat het ook over Luceberts gedicht gaat. Adem en leven is gelijk aan alles dat nodig is om te leven in de wereld.

’n asemteug is lewe asem
na Lucebert

’n asemteug is lewe asem
die handeling van respirasie
die simmetrie van in en uit en
teen die dowwe slae – die metrum
van die hart se meganika –
is lewe net ’n asemteug is lewe

’n diep inademing van lug
voel jou bors die stygende gewig
van berge sonsopkomste horisonne
se krag en stilte 

binne die lugstoornis van die drukking
daag die ligtheid van die soeke
daag die swaarheid van die gees
vibrasie
van die wete

’n asemteug is lewe asem
blaas nou stadig uit
gesante van ’n blou planeet asem
in en uit is lewe
asem  (p.67)

Elke dichter moet diep in zijn of haar ziel tasten naar de juiste woorden en dan niet het papier schuwen. Dat geldt ook voor Roux, want zijn vader overleed in 2020 aan Covid-19. Met deze kennis als achtergrond lees je voorafgaand gedicht anders. Sympathieker. Roux hield van zijn vader, maar hij had ook een zelfde type achterdocht tegen hem als tegen de “onechte” dichters. Het was een complexe vader-zoonrelatie. Roux’s vader was een product van apartheid. Als aalmoezenier in het leger moest hij in dienst van ”volk en vaderland” doodsberichten van gesneuvelde soldaten overdragen aan geliefden thuis. In het gedicht voor 1994 op p.29 wordt duidelijk hoe zijn domineesvader schrijnende situaties (die vroegen om een piepkleine vredesmissie onder twee vechtende zwarte vrouwen naast de weg) de rug toe kon keren: “Pa het die polisie ontbied / vir ons gesê / hulle is anderste as ons”.

Roux’s moeder komt weinig voor in de bundel, maar zij bepaalt zijn keuze voor een literaire opleiding en niét voor de theologie van zijn vader want “my taal is dié van my Ma / op soek na hom my pa”. Iedereen in Zuid-Afrika weet met terugwerkende kracht dat predikanten apartheid vanaf de preekstoel verkondigden, maar als jongetje was de kleine Roux een en al bewondering voor zijn pa. Het gedicht zaalopening (p.27) eindigt met “ek was tien jaar oud en in standerd twee, / en my oë was vasgenael op hom / net hom”. Deze eerlijke adoratie in een verkeerde tijd geeft me kippenvel. De volwassen Roux schrijft zijn vaders huldeblijk op p.68 met nog een tikkeltje bewondering en empathie voor zijn loodzware beroep, maar – het moeilijkste van alles – is het politieke contextualiseren van zijn vader in een foute tijd. Ook dán zegeviert de liefde.  

Ten gronde
na Czesław Miłosz

Die dood van my pa is soos die val van apartheid
wat ’n magtige weermag, generaals, en sammajoors kommandeer 
met kommando’s en Casspirs en Recces,
maar nou sal hy geen grens meer bewaak nie,
hom in geen doodsakker meer begeef nie
omdat sy mag gebreek is, sy bevolking verstrooi,
sy grond wat eens ’n oes ingebring het, met distels oorgroei,
sy god is vergete, sy taal verlore
die aksente van ’n nageslag op roetes van wêreldstede.

@arina’s Copywrite
10 maart 2024

Tom Dreyer

van autotrips naar ruimtevaarten

De dichtbundel Nou in infrafrooi van Tom Dreyer uit 2023 speelt zich ook af in een mannenwereld. De vertellende “ik” zit als jongen van zeven, later tien en later zelfs vijf-en-dertig naast zijn vader op lange roadtrips door gortdroge landschappen. Verschillende automerken komen langs, bijvoorbeeld een landcruiser uit zijn kindertijd – vaak gevuld met muziek van Leonard Cohen. Bij het plaatsje torrabaai aan de Namibische Skeleton Coast gingen dingen op pagina 16 bijna mis met vergiftiging door een “rugvinstekel” van een knorhaan. Ook in zijn volwassen leven zet de “ik” deze roadtrips door de uitgestrekte Zuid-Afrikaanse Karoo en de Namibische woestijn voort.

torrabaai 

gif uit een knorhaan se rugvinstekel              (soort vis)
versprei deur my pols my pa laat looi            (geeft gas)
met die landcruiser een hand op my skouer
al is ek vyf-en-dertig ons gee gas                     
terug na torrabaai die veld gestippel
met mesem en perdeklou
ek is af en toe weer twee-en-twintig
’n psigiater besing elektrokonvulsie                 
maar ek keer terug na torrabaai en uanib      (rivier noordwest-Namibië)
en drink windhoek in die louter oggend          (bier & hoofdstad van Namibië)

’n knorhaan doen sy dink stil-stil                          (ongemerkt) 
ek het niemand ooit vertel van my aand
by die reservoir of dat die water so kil
soos skroot was nie                                               

ek sluk my anafranil
en my pa rus op tietiekop
langs ’n klein kanniedood                                    (tijger aloe, inheems plantje in zuidelijke Afrika)

De vertellende “ik” is door de jaren heen meer bewust geworden van het heelal boven deze van God- en mensverlaten woestijngebieden. Het deel met ruimtevaartgedichten wordt door het gedicht verkykerkop op p.23 ingeleid. In Nou in infrarooi komen een aantal ruimtevaarders uit de Russische ruimtevaartgeschiedenis langs: “iwan iwanowitsj”, “joeri gagarin” en “aleksei leonof”. Alle namen zijn met kleine letters en ver-Afrikaanst gespeld. Maar lang daarvoor liet de “ik” zich bijna jongensachtig meevoeren naar de wereld van radiostilte, stroboscopen, kometen, dwaalsterren, skylabs, vuurpijlen, schotels, wentelbanen, maanlandingen en apollo’s. Niet alle Russische ruimtevaarders waren echt. Of ze stierven niet roemrijk voor de eer van Moedertje Rusland in de ruimte. Zo was Iwan Iwanowitsch in maart 1961 een dummy in de Spoetnik 9, terwijl Joeri Gagarin niet tijdens een mislukte ruimtevaart omkwam, maar in zijn mig-5, een supersonisch gevechtsvliegtuig dat tijdens een oefening crashte. Met Aleksei Leonof ging het ook bijna mis na zijn allereerste ruimtewandeling voor Rusland in 1965. Dreyer dicht hierover op p.29 in buite die sterstad opgevolgd door de ironische reactie van Rusland op dit bijna ongeluk: aan die oewer van die stil sirdarja op p.30:

buite die sterstad

aleksei leonof tuimel tienduisend voet
bo die taiga in die woskhod 2 – oorstelp
ná sy eerste ruimteloop dog voorlopig oorgelewer
aan die genade van ’n onklaar retro-rocket

sy sweefseil vang die wind ver wes
bo onbedoelde terrrein van veen en riet en lorkeboom
bewoon deur wolwe wat naglank in die diep sneeu draf
groen-groen in die strale van sy stroboskoop

Rusland reageerde ironisch op dit bijna ongeluk van Leonof. Of is dat de reactie van de dichter met zijn woorden “- tot groter glorie van die ussr -” in het volgende gedicht dat met een verrassing eindigt? 

aan die oewer van die stil sirdarja 

ná leonof se skriknag in die oeral is alle russiese
ruimtetuie toegerus met trippelloop-tp-82-pistole

die eerste loop werp fakkels lig
bo die taiga of steppe van kazakstan
die tweede loop is ongegroef en ideaal
vir sabels wesels hermelyne ook hase
martels blouborse en poue. met die derde
pot jy ’n kariboe op tagtig tree of ’n veel-     (schiet je)
vraat of – tot groter glorie van die ussr –
’n wolf of vos of kamtsjatka-beer 

dis wat jy leer in die sterstad baikonoer      
waar ’n sojoes die blink lug bestyg
bo die boere wat bie om jou wondergeweer
een bied jou ’n string rooi marters aan
’n ander bring ‘n eseltjie sag en fraai
‘n derde presenteer
– tot groter glorie van die ussr –
sy vrou wat in die stil sirdarja baai

Maar de wolven huilen niet alleen boven het Taigawoud voor Dreyer in “buite die sterstad”.  Ze huilen ook (of juist niet) in de “poort na wolfkop”, kennelijk een bekende ruimte voor hem in Zuid-Afrika. Als subtekst bij het gedicht wolfkop (p.71) haalt Dreyer de Afrikaanstalige dichter Petra Müller (1935 – 2021) aan: “Hoor hoe stil het dit om ons geword. / Daar snuffel niks meer nie. / Die rumoer is verby”. Dreyer zelf huilt niet met veel wolven in het dichtersbos mee, maar hij is kennelijk een bewonderaar van haar. Müller heeft twee grote poëzieprijzen in Afrikaans ontvangen: de Eugené Maraisprijs in 1980 en de Herzogprijs voor poëzie in 2005. Vol heimwee sluit hy dit gedicht af met:

ek en my pa [loop] na die padkamp
waar ’n autovilla-wrak verroes
en niks meer saans kom snuif nie

tussen kranse oopgekloof
deur plofstof en hamerboor
kan net die plekname nog toor
wolfkop het sy wolwe verloor

Ondanks verlies, dat ook soms grappig kan zijn, zegeviert de liefde. Niet alleen in de songtekst Space Oditty van David Bowie uit 1969 waar major Tom liet weten “this is major Tom to Ground Control … tell my wife I love her very much”, maar ook bijvoorbeeld op p.35 in de dichtbundel van Dreyer waar hij taal en liefde vervlecht tot een  onbreekbare streng. 

midsomermiddag 

ek sien jou weer digby elgin
in ’n staning eikebome, helena langs
die dardanelle, te mooi vir die chroom-
strips van ’n renault se kajuit  

jy kyk op na die trompe l’oeil
van takkies teen die son
ons gruispad is verlate
ons kothuis ’n weerkaatsing

jy druk jou langs my op
van jou vingerpunte af ’n knettering
van spier wat verby voorarm en elmboog
strek langs die monding van jou skouer
en van daar na jou lippe, jou hare
en die blink korona van jou besinnings
laat ander mense glo in ryke en siklusse
en dinge wat herhaal
ek droom
oor die presiese konfigurasie
van son en blare toe jy oor my leun:
“natuurlik is ons onvervangbaar”

@arina’s Copywrite
1 maart 2024

Racisme

Racistisch gedicht van Lucebert

Lucebert zou dit jaar 100 jaar oud zouden geworden zijn. Ik herlees mijn persoonlijke Lucebert favorieten. Ik draai een kleine revolutie af staat na al de jaren voor mij nog steeds als een huis. Maar het is een ander gedicht van Lucebert dat zich altijd uit mijn onderbewuste aan me opdringt. Misschien is het deels omdat ik samen met de cadans van de sprekende titel er is een grote norse neger ook de gepaard gaande tekening ken: een zichtbaar welvarend mannengezicht met een hoofd als een ei, een dubbele kin en een klein brilletje vastgeknepen voor twee kleine priemende oogjes. Ik kijk voor mijn gevoel naar een directeur van een groot bedrijf.  Hij is onvergenoegd; doet zelfonderzoek en is niet tevreden met wat hij vindt. Is hij een racist?

Ben ik een racist? Of gaat het hier om diepere lagen van betekenis – dieper dan de kleur van de huid? Dat voelt juist. Herkenbaar. Wat in mijn hart en verstand woelt ziet niemand en daar kan ik ook niet altijd bijkomen “want donker is het daar en zwart”. In dit gedicht is de “grote norse neger” het geweten van de “ik”. Het woord “neger” was tijdens het schrijven van dit gedicht een heel gewoon woord en niet discriminerend.   

Het geweten van de directeur bestudeert zijn “blanke almacht” en blijft niet op afstand. Nee. Het “morrelt” aan “kasten” en “oude formulieren” tot bij zijn echte pijnpunt: gesjoemel met “de belasting”. En niet zomaar enige belasting, belastingaftrek voor elke slaaf in je bezit – waar hij meer van opgaf dan dat hij werkelijk in zijn bezit had.

Bij de verwijzing naar “belasting” haak ik af. De “grote norse neger” mag best wel ook als mijn  geweten optreden, maar een schrijver is vaak verre van zakenman of -vrouw. Het gaat eerder om abstractere dingen zoals vooroordelen, verdraaide perspectieven en ongeoorloofde categorisering. Nog meer donkerte “van binnen”; nog meer “zwart”. Ongrijpbaar en des te meer ruimte voor wroeging.

er is een grote norse neger

er is een grote norse neger in mij neergedaald
die van binnen dingen doet die niemand ziet
ook ik niet want donker is het daar en zwart

maar ik weet zeker hij bestudeert er
aard en struktuur [sic.] van heel mijn blanke almacht

hij morrelt eerst aan halfvermolmde kasten
dan voel ik splinters schieten door mijn schouder
nu leest hij oude formulieren dit is het lastigst
te veel slaven trok ik af van de belasting

 uit: Lucebert 1948 – 1963 gedichten (1965, De Bezige Bij)
@arina’s Copywrite
18 februari 2024

Anouk Smies

de drang om niemand af te maken – een herwaardering na persoonlijke trauma

 De titel van deze bundel van Anouk Smies uit 2021 is ironisch bedoeld, want in de eerste afdeling genaamd “oorlogsveteraan” vallen al snel vier slachtoffers. In het geheel activeert de drang om niemand af te maken herinneringen aan oorlog bij de lezer. Ik moest zélf ook eerst ervaring als oorlogsveteraan opdoen van moord, roof en geweld, om deze bundel opnieuw te kunnen herwaarderen.

Voor de bundel interviewde Smies onder andere de oorlogsveteraan Armand Lucas. Daarmee is de eerste afdeling ondergebracht in de wreedheden van concrete oorlog en de grimmige wereld van onderhuidse spanningen rond vermoedens van oorlog. In het openingsgedicht op pagina 9 “ligt een schreeuwend kind / De kogel in de rug” als eerste slachtoffer in Albert Hein. Rauw van de zenuwen herken ik de drang om wél iemand af te maken in een supermarkt met een schreeuwende baby – zo niet de baby dan de moeder die haar kind niet onder controle kan houden. Een tweede slachtoffer, gruwelijk gestorven, is een vriend in het volgende gedicht:

De zon lekt in mijn droom

De slaappil sluit mijn droom af
als een plastic zak
die een doden
over zijn hoofd draagt

Aan het plafond kleeft
de huid van een vriend
Hij sterft traag aan een verloederd mandaat 

Een zon vol wondvocht komt op
in een kamer beklad
met het spatten van leegte
terwijl ik het been
van mijn vrouw doorlaad

Op mijn netvlies schijnt ook bij zonsopkomst een “zon vol wondvocht” in de slaapkamer van mijn  ouders. Die zon likt aan de lijk van mijn vermoorde vader. Dat is míjn gewelddadige werkelijkheid.

Verwijzingen naar Libanon komen voor in het oorlogsgedicht met de misleidende titel Beachboys van Beirut. Stelling 1 – “Libanon / is het beloofde land / waar iedereen surft” – loopt spontaan over in stelling 2 – “Een soldaat / is geen held” – om aan te sluiten bij stelling 3 met verwijzing naar de baby in het voorafgaande openingsgedicht De jonge moeder – “Dood / is een leugen / en het kind heeft nooit bestaat”. In Beirut valt geen slachtoffer, maar dit gedicht staat bol van onderhuidse spanning en angst voor oorlog. In een soortgelijke met stress beladen gedicht speelt een kogel de hoofdrol. Het ziet eruit alsof afdeling één afwisselend bestaat uit gedichten met slachtoffers en grimmige oorlogsgedichten gevuld met dreigingen: 

De volgzaamheid van geluid 

Als de kogel fluit
dan tuimelt hij
Een kogel die dwars inslaat
kan weefsel dieper scheuren

De ideale kogel heeft
de neus van een artilleriegranaat
en een gladde ogief
Hij reist onopgemerkt door de klapdeur van huid

De perfecte kogel is stil
Hij sluipt afwezig oefeningen binnen waarbij militairen
elkaar achter zandophopingen
pang pang toeroepen

Als boven de zondeval een vogel schreeuwt
weten ze dat ze nog leven
en danken ze de volgzaamheid van geluid

Deze specifieke informatie van hoe een kogel klinkt kon Smies alleen maar van Lucas horen. Haar dichterlijke bewerking laat de levensbevestigende kracht van “vogel” rijmen op “kogel”. Onder de soldaten overheerst dat vogelgeluid voor een ogenblik de mogelijkheid om gedood te worden. In mijn vaderland zijn wapens voor iedereen heel gemakkelijk te krijgen. Elk huis heeft zijn kluis. Betrapte inbrekers vluchten niet, maar doden – als in het geval van mijn vader.  

De ultieme oorlogstoestand voor mij is wanneer de externe aanwezigheid van bedreiging en geweld volledig geïnternaliseerd wordt. Daar weet ik inmiddels iets van. Elke keer als ik van het vliegtuig stap in dat verre zuiderland staan mijn schouders gespannen. Smies’ gedicht Het monopolie van het prisma bevestigt mijn persoonlijke ervaring en start met: “Ik ben de oorlog / een witte zon, een androïde // Ik dringt binnen als / een hinkstapspringende sluipwesp / die je botten aanvreet”. 

@arina’s Copywrite
11 januari 2024

Ingrid Jonker

Literaire Nalatenschap

Ingrid Jonkers literaire nalatenschap gaat niet terug naar Zuid-Afrika ondanks de testamentaire bepaling van Gerrit Komrij. De letterkundige Arie Pos en Charles Hofman, weduwnaar van Komrij, hebben onderzocht of Komrij’s laatste wens met betrekking tot Jonkers literaire collectie wel verstandig was. Nee dus. Met deze beslissing ben ik het niet oneens, maar het bericht Zuid-Afrika heeft geen interesse meer in Afrikaanstalige iconen (NRC Handelsblad, 28 juli 2022) roept enkele vragen bij mij op.  

Waarom kwam de nalatenschap van Jonker terecht in het National English Literary Museum (NELM) in Grahamstown en niet in het Nasionale Arikaanse Literêre Museum en Navorsingsentrum (NALN) in Bloemfontein? Was het vanwege Jonkers relatie met André Brink die destijds verbonden was aan de Rhodes Universiteit in deze stad? Waarom was de gehele collectie in bruikleen weggegeven aan Jonkers oudere zus Anna Jonker, die een biografie over Ingrid zou willen schrijven? Normaalweg houdt een archief zo’n collectie in veilige bewaring. Iedereen is welkom om in de ruimte van het desbetreffend instituut met de collectie te gaan werken. Dat criminaliteit in eigen familiekring mogelijk is rond het werk van een beroemde cultuuricoon verwondert mij niet. Dat Jonkers dochter Simone de verkoop door haar neef probeerde te stoppen en er ruzie ontstond, is een logisch vervolg.

Komrij heeft naar aanleiding van deze diefstal en ”uit vrees dat de documenten voorgoed verloren zouden gaan” al Jonkers werk opgekocht. Ik vindt dat een goede ingreep om verstrooiing van de volledige nalatenschap te voorkomen. Waarom ontstond toen die rel onder de Afrikaanstalige Zuid-Afrikanen met beschuldigen van “smokkelarij van nationaal erfgoed” aan het adres van Komrij? Werd dat niet uit het buitenland getolereerd, maar diefstal in het binnenland wel?

Nederlanders zijn mijns inziens bijzonder goed in het archiveren. Ze hebben een actief historisch bewustzijn en behandelen de geschiedenis met het nodig respect. Ook wanneer het om de geschiedenis van erfgoed uit een zustertaal gaat. Ik zal me daar als Zuid-Afrikaanse niet zoveel zorgen om maken. Jonkers nalatenschap is in goede handen in het Haagse Literatuurmuseum.

Lees verder

@arina’s Copywrite
18 augustus 2022

Racisme

Rijneveld reageert in nieuwste bundel op literaire ophef rond vertaling

Negen maanden na de commotie rond de 30-jarige Marieke Lucas Ryneveld werd de vertaling van The Hill We Climb door de Nederlands-Surinaamse Zaïre Krieger (1995) gepubliceerd. Aanvankelijk werd Rijneveld door Uitgeverij Meulenhoff gevraagd dit gedicht van de bloedjonge Amanda Gorman te vertalen. Met de hulp van een redacteur van deze uitgeverij en “sensitivityreaders” werd het een geloofwaardige spoken word tekst van Krieger. Sterker nog. Het werd een bundel die als Nederlandse tekst op 7 september 2021 door de oog van de naald is gekropen. Spoken word is in de eerste instantie en laatste instantie bedoeld om voorgedragen te worden. Rijneveld reageert In zijn (hij verkiest nu aangesproken te worden als Lucas) nieuwste dichtbundel op dit raciale incident. Komijnsplitsers stond weken lang op nummer een van de Top 10 beste boeken in de NRC Handelsblad.

Maaike LeNoble, algemeen directeur van Meulenhoff, erkende in de NRC van 9 juni 2021 dat uitgeverijen in Nederland “weinig oog voor spoken word” hebben; dat ze bij hun keus voor Rijneveld als vertaler “een blinde vlek hadden”. Mijns inziens reageerde Meulenhoff op druk van zowel de gedrukte als sociale media door voorstellen voor een andere vertaalster aan hun lezerspubliek te vragen. Vereisten? Vrouw, jong, talentvol en spoken word artist. Volgens Herbert Mouwen van Meander had Meulenhoff ook de keus bij hun eigen besluit te blijven, want de zwarte Afro-Amerikaanse Gorman ging persoonlijk akkoord met Rijneveld als vertaler. Gorman’s acceptatie werd genegeerd in plaats van gerespecteerd. Daartegenover twitterde Krieger daags na de bekendmaking van Rijneveld als vertaler: “Hoe salty op een level van 1 tot Dode Zee ga ik klinken als ik zeg dat tig vrouwelijke spoken word artiesten van kleur (Babs Gons, Lisette Ma Neza etc.) dit beter hadden kunnen doen?” Gorman, Rijneveld en Krieger rond één gedicht – deze drie Millennials zorgden voor opspraak. Een aantal activisten maakten zich schuldig aan literair racisme.

Lees verder

@arina’s Copywrite
7 maart 2022

Over Junior Stadsdichterschap

Vierde Junior Stadsdichter Tilburg verrast met bundel

Nederlands stadsdichterschap ontstond in 1993 met Emma Crebolder die destijds stadsdichter van Venlo werd. Acht jaar later slaat dit fenomeen echt aan met de verkiezing van de eerste Dichter des Vaderlands – Gerrit Komrij (2000-2004). Nu is in Tilburg sinds 2016 een junior afdeling van deze erefunctie ontstaan.

De eerste vijf Junior Stadsdichters van Tilburg werden Jim van Bergen, opgevolgd door Roselijn van Gulp (2017), Marije van Pamelen (2018), Wies Weijermars (2019) en Gina Goossen (2021).  Alle Junior Stadsdichters werden met schoolcompetities aangewezen uit de leeftijdsgroep 14 t/m 17 jarigen en bekleedden hun positie voor een tijdperk van een jaar. De gekozen Junior Stadsdichter heeft dezelfde functies als een volwassen Stadsdichter, die er twee jaar tijd voor heeft. De Junior Stadsdichter moet gedichten schrijven over belangrijke gebeurtenissen in die stad en over typische of verrassende Tilburgse onderwerpen. Hij of zij moet bij stadsevenementen optreden en het stadsleven becommentariëren vanuit de visie van jongeren.  

Opvallend is het Junior Stadsdichterschap van de 15-jarige Wies Weijermars twee jaar duurde. Dat kwam vanwege de coronapandemie. Weijermars sloot na een periode van isolement waarin publieke optredens onmogelijk waren haar Junior Stadsdichterschap op een uitzonderlijke wijze af. Bij het overhandiging van haar stokje presenteerde zij haar dichtbundeltje In bloei op 30 juni 2021.

In bloei bevat vijftien gedichten. Wiejermars’ winnende gedicht van twee jaar eerder laat zien dat ze enkele poëtische elementen goed beheerst. Mijn vriend is een doorlopende metafoor voor de stad Tilburg. Herhaling van het woord “vriend” komt ruimschoots voor aangevuld door enkele treffende contrasten bijvoorbeeld:

Mijn vriend heeft een boek vol met verhalen
verhalen over armoede en rijkdom
over oorlog en vrede

In Afgedreven (een van de laatste gedichten in de bundel) gebruikt Weijermars een concreet beeld. Een bootje van krantenpapier dient als metafoor voor haar dichterschap. In de gedichten Weerzin en Bovenbouwers gaat Weijermars een verrassend woordspel aan met “weerzin” en “weer zin” en “inzicht” – “in zicht”.

Meerdere gedichten beelden de nauwe relatie van Nederlanders met water uit. Stroming is een metafoor voor Wiejermans’ eigen ontwikkeling. In De stranddag wordt een dagje aan zee de drager van vrijheid, waar een breed perspectief uit spreekt:

Maar niet iedereen woont zo dicht bij het strand als ik
Niet iedereen weet wat een stranddag is
Niet iedereen tuurt over de zachte zee

Angst voor het water door het stijgende zeeniveau wordt goed beschreven in het volgende klimaatgedicht:

Haast

 We hebben haast
We moeten snel zijn
Geen tijd te verliezen
De klok tikt door
Een klimaattop
Zonder top
Geen top
Geen top meer op de ijsberg
Want het is zo heet
Zo heet onder mijn voeten dat ik moet rennen
Rennen naar een hoog gebied
Een gebied waar het water me niet kan raken
Het water gevuld met tonnen plastic
Plastiek gemaakt door ons
Wij
Mensen
De wortels van dit probleem
De oplossing
Wij zijn de oplossing
Wij jongeren
Wij ouderen
Wij iedereen
Stop met ontkennen
Want de waarheid
De waarheid kan je niet ontkennen
Maar je kan er niet omheen
Het is nog niet te laat
Maar de tijd dringt
De tijd wringt

 Dus sta op
Sta nu op
Een fout verandert pas in falen als we stoppen met proberen

 Het is nog niet te laat

De urgentie in deze woorden is niet mis te verstaan. De jeugd krijgt een enorme taak toegesneden. Weijermars neemt met dit gedicht de handschoen op. In bloei getuigd van ontluikende talent. Veel succes aan Weijermars. 

@arina’s Copywrite
16 augustus 2021

Racisme

Racistisch gedicht van Szymborska

 Een incident tijdens de wedstrijd FC Den Bosch en Excelsior Rotterdam op zondagavond 17 november 2019 heeft Noord-Brabant racistisch op de kaart gezet. Het is niet fijn voor zowel provincie als Den Bosch, maar valt ook niet te negeren. 

Heeft de Zwarte Piet-discussie het publiek inmiddels rijp gemaakt om discriminatie op basis van huidskleur sneller te identificeren? Of werd de massa op de tribune meegenomen door een racistisch groepje mannen dat zich te buiten ging aan discriminerende opmerkingen? Of waren het de tranen van Excelsior-voetballer Ahmad Mendes Moreira die aanleiding gaven tot algemene verontwaardiging?    

Moreira benoemde in een interview op de NOS zijn gevoel van machteloosheid tegenover de persoonlijke aanval. De Nederlandse publieke opinie sloeg om in zijn gunst. Vanwege mediadruk? Het duurde anderhalf jaar, maar in april 2021 kwam de hofuitspraak. “Geen vervolging racistische uitlatingen FC Den Bosch-Excelsior”.

In de poëzie wordt heel vaak gereageerd op wat zich in de samenleving voordoet. Zo heeft de Poolse Nobelprijswinnares Wisława Szymborska (1923 – 2012) een behoorlijk racistisch gedicht geschreven. Ella is haar hoofdpersoon. Ella ervaart machteloosheid in het kwadraat vergeleken met Moreira. Zij is geen topsporter of publiekslieveling.

Ella in de hemel

Ze bad tot God,
ze bad heel vurig,
of hij niet van haar
een blank, gelukkig meisje kon maken.
En mocht het te laat zijn voor zulke veranderingen,

kijk dan toch, o God, hoeveel ik weeg
en haal er op zijn minst de helft vanaf.
Maar de genadige God zei nee.
Hij legde alleen een hand op haar hart,
keek in haar keel, aaide over haar bol.
En is alles straks achter de rug’, voegde hij eraan toe,
‘doe me een plezier en kom dan bij mij,
mijn zwarte troost, mijn zingende homp’.  

uit: Hier (2013, Uitgeverij De Geus)
Vertaling Karol Lesman

Reality Check 

  • Aan huidskleur valt niet te doen.
  • Aan overgewicht valt iets te doen.
  • Een perspectief kan goed fout zijn.
  • Racisme is hardnekkig.
  • Geef de dichter ruimte voor ironie. 

@arina’s Copywrite
26 april 2021

Racisme

Vertaling werd spilpunt van racisme

 Komende uit een racistisch verleden zal ik mezelf een onrecht aandoen om het niét even te hebben over de ophef rond de Nederlandse vertaling van het gedicht The Hill we Climb van Amanda Gorman. Nederlands heeft een omvangrijke vertaalgeschiedenis en staat vaak voorop met vertalingen van internationaal erkende dichtbundels en romans uit een breed spectrum van talen. Nederlands herkent vertalen als een vak apart.

Er was dus niks mis mee dat de 29-jarige dichteres Marieke Lucas Ryneveld de aangewezen persoon kon zijn om de inmiddels 24-jarige Amerikaanse Gorman te vertalen. Gorman’s gedicht kwam in het spotlicht met de inauguratie van Joe Biden, Amerikaanse president sinds januari 2021. Rijneveld kwam op haar beurt een halfjaar eerder in het spotlicht door de International Booker Prize 2020 te winnen. Twee jonge vrouwen met internationaal aanzien opgesteld rond één gedicht. Wat liep er mis? Waarom ging deze vertaling niet door?

We mogen nooit beeldcultuur en sociale media onderschatten. De krantenfoto’s van de schoonheid van een zwarte Amerikaan vergeleken met het melkwitte uiterlijk van een Nederlandse waren opvallend. Voor wie niet leest, houdt deze dichter-vertalerrelatie niet stand. Kijken, kijken, kijken – niét lezen. Dit aangepast spreekwoord brengt je snel bij Instagram en Facebook waar het vooral gaat om visuele impact. Maar sluiten de stijlen van Rijneveld en Gorman aan op elkaar? Ik vergelijk de eerste strofe uit Gormans The Hill we Climb met ruim vier strofes uit het eerste gedicht Als het je overkomt in Rijnevelds debuutbundel Kalfsvlies.

The Hill we Climb

When day comes we ask ourselves,
where can we find light in this never-ending shade?
The loss we carry,
a sea we must wade
We braved the belly of the beast
We’ve learned that quiet isn’t always peace
And the norms and notions
of what just is
isn’t always just-ice
And yet the dawn is ours
before we knew it
Somehow we do it
Somehow we’ve weathered and witnessed
a nation that isn’t broken
but simply unfinished
We the successors of a country and a time
Where a skinny Black girl
descended from slaves and raised by a single mother
can dream of becoming president
only to find herself reciting this one

 Als het je overkomt

Hoe ga je naar bed als je net een schaap hebt overreden, trillend op de
bedrand je koude handen als rauwe sukadelappen op je ogen, haar hand

tot halve sinaasappel gevormd die zwaar op je knie drukt, heen en weer
beweegt om alles uit te persen wat je is overkomen maar vergeet niet de snelheid

van het praten, zonder pauzes blijft alles vacuüm, heeft verdriet weinig kans
ertussen te komen. Begin alsjeblieft over wijn denk je nog, over hoe kinderen

opgroeien en al die klaprozen roekeloos openspringen maar haar hoofd is al
tijden een autocue, je weet wat je moet zeggen om haar gerust te stellen:

mooi weer spelen heeft meer met regen te maken en het regent alsof we de zon
ooit bedacht hebben.

De inhoud van Gormans gedicht is inclusief (“we”) op het brede publiek gericht en niet moeilijk. Opvallend is de ritme dat zo belangrijk is bij spoken word. Daartegenover is Rijnevelds gedicht exclusief (“je” en “haar”), literair geschreven en veel moeilijker. Deze twee stromingen zijn onvergelijkbaar en sluiten qua inhoud niet aan op elkaar, insgelijks de stijlen. Na korte opspraak heeft Rijneveld haar vertaalopdracht teruggeven aan uitgeverij Meulenhoff.

Wat heeft het niet lezend publiek vereist? Geen goede vertaling. Wat speelde was de gedachte deze vertaling aan een zwarte man of vrouw te gunnen. Het is sympathiek, maar wél omgekeerde racisme. En toen viel het stil. Waarom?

@arina’s Copywrite
10 maart 2021

Eén jaar als poëzierecensent

Land van suiker en benzine (2018)
een sterke suikerlobby (2020)
Ik schrijf, ik schrijf wat jij niet ziet (2020)
wonden en brutaliteit (2020)
Guillaume (2020)
Wereldgemiddelde (2020)
Kalfsvlies (2015)
Hogere Natuurkunde (2020)
Twee ton (2020)

Terugblik (februari 2020 – januari 2021)

Wat heb je nodig om dichtbundels te recenseren? In een jaar dat het coronavirus zich botvierde op oud en jong stonden de lezers niet op maar gingen zitten. Met dikke romans, want dat is de trend. Daar heeft iedereen plots de tijd voor. Toch is het verwonderlijk dat niet meer mensen beseffen dat poëziebundels relatief dunne boekjes zijn die evenveel leesplezier kunnen geven als die dikke pillen.  

Wat heb je nodig? Onafhankelijkheid, onbevangenheid en een bereidwilligheid je als eerste lezer over te geven aan de taaleigenaardigheden van de dichter. Onontbeerlijk is ook een literaire intuïtie om tussen goed en slecht te onderscheiden en natuurlijk literaire achtergrondkennis. De bedoeling is een nieuwe bundel toegankelijk te maken voor de lezers. Het is aan de recensent iets herkenbaars te vinden dat gekoppeld kan worden aan het collectieve geheugen van het leespubliek.

Ik startte als recensent in 2017. Destijds werd ik gevraagd een recensie te schrijven voor het Tydskrif vir Letterkunde, ’n tydskrif vir Afrika-letterkunde. Een bijzonder voorrecht. Ik recenseerde de Afrikaanstalige debuut van Hilda Smit die bome reusagtig soos ons was (2016).

Vanwege het wereldwijde en levensbedreigende Covid-19 virus kon ik me het afgelopen jaar lang niet verplaatsen. Daardoor realiseerde ik me één ding. Ik moet mijn literaire schaapjes liever dichterbij huis laten grazen voor de website Brabant Cultureel. Ik startte met het recenseren van Nederlandse dichtbundels in februari 2020. In een sterke suikerlobby vermengde Astrid Lampe haar woorden met fotocollages. Het bundeltje was een Poëzieweekgeschenk. Voorafgaande daaraan zou de combinatie architectuurgeoriënteerde kunst en poëzie zich ook aandoen in het Land van suiker en benzine (2018) van de dubbeltalent Arnoud Rigter. Een vermenging van muziek en poëzie kreeg op een briljante wijze gestalte met de CD wonden en brutaliteit van Tom America. Op deze CD voorziet America veertien gedichten van Delphine Lecompte van geluid.

Twee bundels die inhoudelijk tegenover elkaar staan zijn Guillaume van Kreek Daey Ouwens (ondanks vele witte pagina’s toch leesbaar) en Wereldgemiddelde van Harry van Doveren (tjokvol woorden, maar onleesbaar).

De recensies uit het pandemiejaar 2020 waar ik misschien het meest trots op ben zijn Hogere Natuurkunde van Ellen Deckwitz en de debuutbundel Kalfvlies (2015) in combinatie met de debuutroman De avond is ongemak (2018) van Marieke Lucas Rijneveld. Deckwitz won met een poëtische ode aan haar oma uit Indonesië de Nederlandse E. du Perronprijs. Rijneveld won enkele dagen na mijn recensie op 18 augustus als eerste Nederlander de International Booker Prize. Aanleiding voor deze recensie was dus de Booker Prijs 2020. Nodeloos te schrijven dat ik bijzonder trots was op zowel de recensie als de perfecte timing.  

De twee debuutbundels Ik schrijf, ik schrijf wat jij niet ziet van Karlijn Vlaardingerbroek en Kristel Peijnenborg en Twee Ton van Jolanda Kooijmans zorgden voor waar leesgenot. De eerste bundel was een echte zomerse ervaring die je vrolijk stemde en die ik graag met alle jonge vrouwen zou willen delen. Kooijmans’ debuut is veel ingewikkelder, maar ik durfde te schrijven dat zij “een schitterend nieuw dichttalent” is. Het resultaat van ervaring. Ik gebruik niet snel dat soort woorden.

  @arina’s Copywrite
15 januari 2021

Guillaume

tekenaar: Ineke van Doorn
animatiefilm: Frank van Doorn
still uit Guillaume (2020)

 Over het fenomeen Poëziefilm

Vanwege mijn deelname aan twee Poëziefilm Festivals in Duitsland samen met de Zuid-Afrikaanse animatiefilmer Diek Grobler schrijf ik graag hoe het gekomen is.

Pas in Nederland gearriveerd, begin 2007, maakte ik kennis met de hartroerende animatiefilm Father and Daughter van Michael Dudok de Wit. Het filmpje is bijzonder poëtisch, hoewel er geen poëzietekst bij betrokken is. In Father and Daughter speelde het poëtischevoorstellingvermogen van de tekenaar een centrale rol. Hij werkte niet samen met een dichter. Onlangs verscheen Guillaume van Kreek Daey Ouwens over haar gehandicapte broertje. Voor de dichtbundelpresentatie maakte kunstenares Ineke van Doorn en haar broer Frank van Doorn een gelijknamige film. De animatiefilm borduurt voort op haar zes schetsen in de bundel en op het buitenblad. Guillaume krijgt een nieuw leven op doek. De bundel wordt in zijn geheel naar een volgend niveau opgetild. Tegen een grijze achtergrond van wuivend gras zweeft Guillaume met zijn troetel eend en diens maatjes door de lucht, belandt met hen in een vijver en zinkt gelukzalig naar de bodem. Deze gebeurtenis en ook de eend is niet onderdeel van de dichtbundel. Van Doorn tekent niet alleen maar de inhoud van de dichtbundel. Nee. Ze voegt haar eigen interpretaties eraan toe door haar poëtische blik op Guillaume. De samenwerking tussen tekenaar, filmer en dichter is losjes gebaseerd op een algemeen gevoel dat die bundel uitstraalt.

De samenwerking tussen filmer en dichter is veel hechter waar het gaat om een animatiefilm van een
enkel gedicht. Wederzijds vertrouwen in elkaars vermogens en respect voor elkaars werk is
noodzakelijk om succesvol een interessante film tot stand te brengen. Zo’n samenwerkhouding
schept vrijheid, ook al wordt het soms getekend door lange stiltes. Het geeft de animatiekunstenaar
de ruimte om niet alleen na te tekenen wat er in het gedicht staat, maar ook te interpreteren. Dat
gebeurde met mijn gedicht Piaf als eerste beweging van Diek Groblers Parys suite. De mus in het
kootje aan het einde is niet onderdeel van Piaf, maar visueel heel sterk. Als dichter ervaar ik deze
scene als toegevoegde waarde aan mijn gedicht. Grobler gaat een stap verder en onderbouwt zijn
animaties ook met muziek. Parys suite is uit tweeduizend inschrijvingen geselecteerd voor het
Zebra Poetry Film Festival in Berlijn van 19 tot 22 november 2020.

Voor een andere maatschappelijk geëngageerde poëziefilm moesten we als startpunt onze eigen
ervaringen met zieken en overledenen aan Covid-19 in zowel Nederland als in Zuid-Afrika delen. Ook
met het gedicht Asem in neemt Grobler de inhoud met toegevoegd beeld, beweging en geluid naar
een volgend zintuigelijk niveau dat veel omvattender is dan de leeservaring van de individuele lezer.
De Engelse vertaling van Asem in is onder de titel Inhale ingeschreven voor het allereerst
Poetry Film Festival in Weimar, Thüringen van 22 oktober tot 12 november 2020.

@arina’s Copywrite
19 oktober 2020

sculpting shadows in the land

Strijdom vd Merwe
Neuchâtel, Switserland
(2019)

son

weer seuntjie klein
speel hy op die strand
in die droë sand

maak hy met oumanshande
verweer deur wind & weer
walletjies in rye wyd & syd

sit hy gekamoefleer
tjoepstil soos ’n sandakkedis
& wag dat die skadu’s skuif-skuif
sodat hy nog ’n stukkie tyd
met sy tong mag vang

lig hy beurtelings pote & hande
op van die skroeiende sand
blase gebrand maar uitgelyn

skep hy nuwe skadu’s wat stuif
in die wind duinakkedis leer
hy om lag-lag die son te vang

@arina’s Copywrite

opgeneem in ’n liber amicorum vir Bastiaan Bommeljé
oudredakteur van Hollands Maandblad (Mei 2019)
‘son’ is opgenomen is ‘STILSPRAAK, Strijdom van der Merwe en Landkuns’